Preek naar aanleiding van Psalm 87 en Lucas 2:22-40 uit de Naardense Bijbel voor de kerkdienst op zondag 8 januari 2023 om 10.30 uur in Drieën-Huysen Noord van de Zonnehuisgroep Vlaardingen, uit de Nieuwe Bijbelvertaling voor de kerkdienst op zondag 15 januari 2023 om 10.00 uur in Het Witte Kerkje te Huis ter Heide en uit de NBV21 voor de kerkdienst op zondag 22 januari 2023 om 10.00 uur in de Grote Kerk van de Protestantse Gemeente Westzaan, op zondag 29 januari 2023 om 9.30 uur in de Gereformeerde Kerk De Hoeksteen te Numansdorp en op zondag 5 februari 2023 om 10.15 uur in Het Zonnehuis van de Zonnehuisgroep Vlaardingen
Gemeente,
Als je als mens opgroeit ‘richting’ adolescentie dan kan de identiteitsvraag: wie ben ik? een thema van reflectie zijn. Wij stellen dat soort vragen: wie ben ik? Ben ik mezelf? Waardoor wordt mijn zelfbeeld bepaald? Die vragen worden veelal gesteld onder omstandigheden waarin mensen twijfelen aan vanzelfsprekendheden, verwachtingspatronen, gewoontes en gestandaardiseerde opvattingen over zichzelf. Met de komst van geavanceerde technologie krijgt de vraag wie ben ik? – ook binnen het pastoraat – gezelschap van een andere vraag. Een vraag die heden ten dage ‘de wereld overgaat’ is niet alleen wie ben ik, maar ook waar ben ik? De vraag naar locatie laat mogelijk iets zien van een desoriëntatie voor belichaamde mensen die niet zijn berekend op de snelheid van ‘sociale techniek’.
Voor de vroege psalmist hangen identiteit en locatie nauw met elkaar samen. De vraag voor een Jood wie hij was, werd grotendeels beantwoord door een verwijzing naar de geboorteplaats. Na de verwoesting van de tempel echter is dat referentiepunt niet langer ‘geldig’. De psalmist die een thuis zoekt voor een ontwortelde groep mensen, zal universeel asiel dienen aan te vragen. De latere psalmist heeft een specifieke plaats als ‘het ware moederland’ opgegeven en stelt ‘een hemels oord’ voor als de verblijfplaats voor Joden die in de diaspora leven en hun nakomelingen die in ballingschap worden geboren. Dit voorstel vormt zijn pastorale oplossing voor ‘de woningnood’ van zijn tijdgenoten. Waar de Jood ook bivakkeert, hij is op aarde overal thuis zolang hij zijn gezindheid inplugt op ‘Gods besturingssysteem’.
In de psalm valt een ontwikkeling te lezen in het denken van de psalmist. Beoordeelde hij eerder de situatie van zijn bevolkingsgroep als een van diaspora, verstrooiing, nu zet hij, met meer oog voor diversiteit, in bij de globalisering van de Joden. Hij dicht de Jood niet langer een bepaalde standplaats toe, maar beschouwt hem als wereldburger. De concentratie van de Joodse religie ondergaat een mondialisering. Die positieve visie op de toestand van de Jood, daar is de psalmist weg van.
Je zou de oplossing van de psalmist een poëtische, religieuze vondst kunnen noemen. Een Jood echter die hetzij tijdelijk als vluchteling in een tentenkamp verblijft hetzij wil assimileren in een nieuwe samenleving en voor de toekenning van burgerrechten demografische registratiegegevens dient op te geven, kan niet met zijn oplossing uit de voeten. De paperassen van de staat lenen zich moeilijk voor religieuze invullingen. De vraag van de Jood naar zijn oorsprong en plaats in de wereld had hij met het oog op het praktische leven wellicht beter aan een overheidsbeambte of een politicus kunnen voorleggen dan aan een dichter.
De situatie van individuele Joden die na de verwoesting van de tempel verspreid over de aarde leven, zal leiden tot evenzoveel culturele syntheses op lokaal niveau, al zal de Joodse identiteit doorslaggevend zijn. De tempel en de godsdienstcultus die aan dit gebedshuis is verbonden was de plaats waar de Jood kind aan huis was. Op de liturgie ziet u een afbeelding van het interieur van de Portugese synagoge in Amsterdam dat Emanuel de Witte, die leefde van 1617 tot 1692, in 1680 schilderde. Daarnaast ziet u een foto van het interieur van een synagoge in Krakow. De vergelijking tussen beide afbeeldingen bewijst dat het Jodendom zich aanpast aan lokale culturen: het toont immers dat een Portugese calvinistische synagoge in Amsterdam – al was die ooit kleurrijker dan nu – soberder is dan een synagoge in Polen. De Jood zal in zijn nieuwe leefklimaat synagogen bouwen en de functie van de tempel uitbreiden naar dat van een leerhuis. Het is dat type synagoge waar Jezus van Nazareth de deur plat liep. Van kinds af aan is hij verslingerd geraakt aan de Sjoel.
Ook bij Lucas vinden we de opvatting dat identiteit gedeeltelijk wordt bepaald door de fysieke plaats waar een mens verwijlt. Wie wil weten wat het betekende Joods te zijn bezoekt de habitat van de Jood. Wie wil begrijpen wie het ‘religieuze wonderkind’ Jezus was zal hem moeten zoeken in de synagoge. Terwijl leeftijdsgenoten zich bezighouden met kleurplaten, videogames, voetbal en verliefdheden, leest hij de Joodse filosofen, bestudeert hij de Thora en debatteert met de rabbijnen. De ganse dag heeft deze jongen het hoofd vol van God. Hij gaat zo op in zijn leesactiviteiten, dialogen en gedachtewereld dat hij zichzelf, de tijd en ‘het ouderlijk huis’ vergeet.
Hoewel, in het Jodendom maakt de relatie tot moeder en vader een belangrijk deel uit en Jezus was erg ‘in de dingen van zijn vader’. Het Jodendom was zijn inspiratiebron. Dat zijn ‘ouders’ zo verbaasd staan over hoe de volksmond over Jezus spreekt laat de diepe barst zien in de ouder-kind-verhouding. Al op jonge leeftijd heeft deze zelfstandige jongen gevoeld waarmee hij zou trouwen – de theologie! – en dat voorwerp van liefde verschilde hemelsbreed van wat de praktisch ingestelde timmerman Jozef en de bezorgde moeder Maria dachten dat goed was voor dit kind.
Het zijn de stokoude Simeon en hoogbejaarde Hanna die vanuit hun Joodse verwachtingen naar dit jongetje hebben gekeken en dachten te begrijpen met wie ze van doen hadden. Zij zijn ‘de middelaars’ die Jozef en Maria alsnog inzicht verschaffen over zijn identiteit.
De rol die Simeon krijgt toebedeeld is die van een wetsgetrouwe, vrome Jood die hoopt nog voor zijn dood zijn Messiasverwachting in vervulling te zien gaan. Sterker nog, vanuit zijn vertrouwdheid met de Joodse Tenach hoopt Simeon de gezalfde die het Joodse volk weer thuis zou brengen persoonlijk te ontmoeten. Hoewel Simeon bijna blind was, heeft hij een ding haarscherp gezien – hij zal zijn ogen tot spleetjes hebben geknepen. Of je Jezus nu wel of niet als een Messias identificeert, deze jongen drukt voor hem het teken van tegenspraak uit. Wie de gang van dit goocheme en gelovige jongetje volgt, kan aan zijn levensloop aflezen dat de messiaanse vreugde die hij belichaamt gepaard gaat met een schaduwkant. Hoewel de jonge Jezus de oude Simeon de ogen opende, laat Jezus al doorschemeren dat een geestelijk leven op jonge leeftijd niet altijd een lolletje is en dat het een rampzalig einde kan hebben. Vormt die keerzijde een domper op de feeststemming? Niet op die van Simeon, zijn oude-jaars-avond en nieuwjaarsdag kunnen niet meer stuk. Wellicht wel voor de mens wier ‘halleluja’ nog niet door de vuurproef van de twijfel is heengegaan en nog niet heeft beseft dat aan menselijk leven en het welslagen daarvan vaak een prijskaartje hangt. De auteur van het Lucasevangelie heeft iets te veel van het barre leven meegemaakt om niet een kanttekening te plaatsen bij ‘zegepralen’.
Wie wegwijs raakt in het evangelie van Lucas zal zien dat hij mannen afwisselt met vrouwen. Ook de hoogbejaarde Hanna is een bekend gezicht in de tempel en krijgt hier de behandeling die ze verdient. Hanna wordt voorgesteld als een weduwe met Joodse wortels die op latere leeftijd opnieuw verliefd is geworden. Ook zij viel als een blok voor de theologie. Hanna zal in Jezus een ‘soulmate’ hebben ontmoet met wie ze tot in de late uurtjes van gedachten wisselde. Ze zal in hem de zoon hebben gezien die ze zelf niet kon baren, de kleinzoon die ze de jeugd kon geven die hij niet had gekend.
De tempel vormt een tent van ontmoeting waar jong en oud elkaar bereiken. Het is een plaats waar verwachtingen in vervulling gaan, mensen elkaar onderrichten en vertroosten. Lucas’ ‘missie’ is geslaagd als ons nog nagalmend kerstdeuntje “jij in jouw klein hoekje en ik in het mijn” verandert in een “jij uit jouw klein hoekje en ik uit het mijn”.
Amen